De beuk is met een aandeel van 20% in de gehele bosoppervlakte van Duitsland niet alleen met afstand de belangrijkste inheemse loofhoutsoort, maar ook een van de meest beduidende gebruiks- en industriehoutsoort. Zonder sturende invloed van de mensheid op het bosbeheer, zou het grootste gedeelte van Duitsland met beukenbossen of gemengde beukenbossen begroeid zijn. De beuk wordt daarom ook ‘de moeder van het bos’ genoemd. Beukenbomen krijgen normaal gesproken een brede, ver uitlopende top, welke in de bossen heel zelden vrijuit kan groeien. Op goede standplaatsen worden beukenbomen meer dan 40 m hoog en hun maximale leeftijd ligt rond 300 jaar. Waardevol beukenhout, bijvoorbeeld voor fineerproduktie, wordt geoogst wanneer de boom een leeftijd van 100 - 140 jaar bereikt heeft. De beuk levert zwaar hout met hoge hardheid en het hout is stevig en slijtvast. Na het stomen laat de beuk zich gemakkelijk buigen en is daardoor de meest geliefde houtsoort bij een ieder die werkzaam is in de houtbuigtechniek.
Bladeren
Na het uitkomen in het voorjaar hebben de jonge beukenbladeren zijdeachtige haren, later in het jaar zijn ze te herkennen aan de glanzend donkergroene oppervlakte.
Stamschijf
Het spinthout heeft dezelfde kleur als het kernhout van de beuk. Het hout heeft een bleek-gele tot roodwitte kleur. Het is wel belangrijk te noemen, dat beuken op oudere leeftijd vaak een rode kern, de zogenoemde false kern, krijgen. Beuken worden vaak gestoomd, waardoor het hout een rode tot roodbruine kleur aanneemt.
Verspreidingsgebied
De beuk komt van oorsprong voor in heel Midden-Europa en geldt als de dominerende loofboomsoort. De beuk is te vinden in lage gebieden en tot en met 1600 m hoog in de Alpen. In Zuid-Europa groeit de beuk alleen maar in hoge gebieden met voldoende neerslag. In Duitsland vindt u brede beukenbossen in alle middengebergtelandschappen, in Schleswig-Holstein, in Mecklenburg en in het zuid Duitse gebied.